Vroeger was ik straalverlegen. Niet een beetje verlegen. Niet charmant verlegen. Nee zó verlegen dat ik ging blozen wanneer ik mijn eigen stem hoorde. Dat is een type verlegen dat je vreselijk in de weg zit, dat mag je van me aannemen. Naar de bakker, op school, op feestjes, op al die plekken zat ik stil in een hoekje, te verlegen om een woord uit te spreken en verdiept in een wereld die ik zelf gecreëerd had.
Die eindeloze verlegenheid duurde tot mijn 30ste. Niet dat iemand dat doorhad hoor. Want zo halverwege de middelbare school besloot ik al dat verlegen zijn me weinig opleverde en schafte ik het af. Van buiten dan he, want van binnen bleef ik keihard verlegen. Zonder dat iemand het wist kreeg ik het nog steeds warm wanneer ik hardop iets zei en bloosde ik nog steeds wanneer iemand hardop iets aan mij vroeg. Maar van buiten zag je daar niks van, alleen al omdat mijn bruine huidskleur mijn gebloos effectief camoufleert.
Tegen de tijd dat ik columnist werd voor een live radioprogramma, met live publiek, was mijn verlegenheid van buiten helemaal weg, maar van binnen was ik nog exact hetzelfde als toen ik een jaar of 12 was: een doodzenuwachtig bang mens.
Je verlegenheid verbloemen is een risicovolle aangelegenheid. Het contrast tussen wat je voelt en wat je doet is bijna onvoorstelbaar voor de niet-verlegen medemens. En het leidt ertoe dat je rare sprongen maakt, kat in het nauw dat je bent. Ik weet nog goed dat ik na het voordragen van mijn maandelijkse column zo overliep van de zenuwen dat ik nog maar net van het podium af wist te komen. Het podium had namelijk een trapje en om charmant een exit te maken moest ik mijn knieën weten te buigen en van dat trapje af zien te komen. Maar verstijfd als ik was van angst, lukte me dat totaal niet: mijn knieën wilden niet bewegen. Dus maakte ik een heel raar sprongetje van de trap af en keek erbij (hoop ik dan) alsof het er allemaal bijhoorde. Alsof dat gewoon mijn ding was zeg maar.
Eenmaal van het podium af, raasde de adrenaline door mijn lijf. Het radioprogramma werd live opgenomen (before a live audience van een man of 80 dus) en na mijn optreden had ik een tafeltje waar ik altijd aan ging zitten, wachten totdat ik weg kon. Niet omdat ik het er niet leuk vond hoor, maar van de rest van het programma hoorde ik toch niks met al die adrenaline die door mijn lijf ging.
Maar dat ging niet zo rap. Want na het programma was het tijd voor de complimenten. Wat. Een. Ramp.
Je zou denken van niet. Je zou denken dat complimenten leuke dingen zijn. Maar als ik één ding heb geleerd van mijn columnistendagen, dan is het wel dat een mens moet leren om op een charmante manier complimenten te accepteren.
Ik zag ze altijd al vanuit mijn ooghoek aan komen wandelen. Het laatst applaus was geweest, het programma was klaar en de complimenteerders hadden nu de kans. Ik werd er doodzenuwachtig van: “Dat vond ik nou echt een mooie column,” of iets van die strekking kwam er dan uit de mond van de complimenteerder. Mijn zenuwstelsel sloeg dan dicht, de kat in mij voelde zich in het nauw gedreven en: “Och, het was niks. Heb ik een keer in de bus (!) geschreven. Helemaal niks aan hoor. Leek eigenlijk nergens op. Stomme columns. Alle columns zijn stom. Die van mij nog het meeste. Het spijt me dat ik hem heb voorgedragen. Eigenlijk ben ik zelf ook heel stom.” Ratel de ratel de ratel. Binnen 10 seconden bagatelliseerde ik zo mijn column de zaal uit.
De complimenteerder keek dan altijd even een beetje beteuterd. Niet dat ik dat zag hoor – althans niet in eerste instantie – ik was te druk bezig met een vette poging mijn mond te sluiten en geloof me dat was lastig genoeg.
Maar na verloop van tijd kreeg ik het langzamerhand toch wel door: het accepteren van een compliment is ook een kunst. En je doet het niet alleen voor jezelf, maar ook voor degene die het compliment uitdeelt. Misschien doe je het nog wel meer voor de complimenteerder zelfs. En mijn gebagatelliseer was ronduit beledigend en helemaal niet charmant. Iemand had de moeite genomen om niet alleen iets te vinden (iets positiefs ook nog) maar om mij dat ook nog te komen vertellen. Het minste wat je dan kunt doen is het gracieus accepteren.
Dus besloot ik dat mijn geratel ook maar voorbij moest zijn.
Met enige moeite leerde ik mezelf aan om compliment te accepteren. Ik zeg “enige” moeite, maar het was eigenlijk “vet veel” moeite. Old habits die hard en gewoonten geboren uit angst al helemaal. Het duurde dus even voordat ik mijn charme had gevonden en ik kon zeggen: “Heel erg bedankt voor je compliment en wat leuk dat je me dat komt vertellen. Thanks!” Maar ach, oefening baart kunst en uiteindelijk ben ik een heel eind gekomen. Ik vind complimenten nog steeds heel erg lastig. En vreemden die ze me komen geven nog steeds een beetje eng. Maar mijn probleem is mijn probleem en niet dat van een ander en dus heb ik mezelf geleerd hoe het hoort.
Dus mocht ik je ooit tegenkomen in het echt en geef je me dan plotseling een compliment (geen idee waarom je dat nou weer zou doen), wees dan niet verbaasd als ik een klein beetje angstig kijk, maar neem ook van me aan dat ik oprecht blij ben met wat je me vertelt. Old habits die hard, maar new habits are a choice ofzo!
Zó herkenbaar!
ik ben altijd zo verbaasd. Ergens denk je: ik ben de enige gek 😉 🙂
Hahaha ja dat dacht ik ook altijd. Was er van overtuigd dat ik niet “normaal” was… En wat in werkelijkheid verlegenheid was, werd door anderen vaak als arrogantie gezien! Soms duurt ‘t even vóór je door krijgt dat je niet alleen bent 😉
Leuke blog! Heel herkenbaar voor veel mensen. De gerelateerde artikelen erondet zijn op z’n minst opmerkelijk: seriemoordenaar, aahh en traumaverwerking
haha, die zijn willekeurig ! 🙂