“Dan moet je even met de productmanager praten, dan kan hij daar een klap op geven.” Terwijl ik deze totaal niet saaie-kantoorwoorden uitspreek, zit ik met mijn rechterhand met mijn rechterbovenarm te fröbelen.
Op mijn scherm zijn mijn verschillende collega’s in beeld. Allemaal te dicht bij de camera, gestreamed vanuit onflatteuse hoeken en met belichting die zelfs een Victoria’s Secret model nog een vermoeide look zou geven.
Uit verveling span ik mijn arm aan.
“Ik heb een spierbal…” Roep ik verbijsterd uit naar de groep serieuze vergaderaars die het nu hebben over de volgende marketingcampagne.
“Sick!” zegt mijn collega van 24, die de termen Cool en Vet heeft overgeslagen.
Hoewel we generationeel een andere taal spreken, moet ik beamen dat het redelijk sick is.
Ook andere collega’s zijn ernstig onder de indruk. De complimenten over de – enkel door mezelf geconstateerde spierbal – vliegen me om de oren.
De rest van de vergadering gaat zo goed als volledig aan me voorbij. Terwijl iedereen even z’n plasje doet en even vaststelt hoe druk ze bezig zijn met zaken die over een jaar vergeten zijn, span ik stiekem mijn bovenarm nog een paar keer.
Keihard ding, zo’n spierbal. Ik heb ze weleens bij anderen gezien, maar dat ik zo’n echte zou hebben, dat zag natuurlijk niemand aankomen.
“Oké, werk ze verder!” De meeting is afgelopen en ik klik het kruisje om mijn collega’s op magische wijze te laten verdwijnen.
Ik spring op van mijn bureaustoel en ren naar de spiegel. Ik trek mijn vest uit en bestudeer mijn blote kippenarmen in de spiegel.
Als een Olympisch kampioen in de kippenarm-klasse, span ik mijn spieren aan. Een soort balvormig ding verschijnt op mijn beide armen.
Voorzichtig raak ik het aan, ik wil het niet stukmaken ofzo snap je. Oef, dit is een serieuze spierbal en hij is helemaal van mij.
Tevreden knik ik naar mijn spiegelbeeld. I’ll be back, laat ik de gespiegelde versie van mezelf weten, als de Schwarzenegger die ik tegenwoordig ben.