Haar handen. Dat is wat ik nooit meer vergeet.
Die zachte huid, bedekt met ouderdomsvlekken. Als fluweel tussen mijn – toen nog jonge-mensen–handen. Ik hield ze stevig vast, zodat ze niet zouden trillen.
We keken samen tv, we kletsten wat af. We moesten ook veel lachen met elkaar.
Om die domme mop bijvoorbeeld, waarvan ik me de clou met geen mogelijkheid meer kan herinneren. Maar zover kwamen we niet eens. Want toen ik de mop begon te vertellen: “Een Chinese man, een zwarte man en een witte man.” Begon mijn oma opeens onbedaarlijk te lachen. Huilen zelf. Maar dan van het lachen.
Verbijsterd staarde ik haar aan. Met moeite onderdrukte ik mijn eigen lach.
Oma, waarom lach je? “Hij heeft een kleine omdat hij een Chinees is,” Mijn Chinese oma proestte het uit.
Wat de clou van de mop wel was, weet ik misschien niet meer. Maar dat dat het niet was, dat weet ik zeker.
Schunnige humor, was niks voor mijn kleine omaatje. Maar de groeiende hoeveelheid medicatie haar hielp om de dag door te komen, maakte haar soms zo stoned als een kanarie.
Toch kon de bak met pillen, die ze gul uitdeelde als je eens hoofdpijn had, de Parkinsons niet stoppen.
Mijn oma die vroeger stuiverromannetjes las, alsof haar leven er van afhing. Mijn oma die al in de vroege ochtend begon met koken voor meerdere weeshuizen. Mijn oma die elke dag lange wandelingen maakte. Die oma was niet meer.
Haar leven bestond uit pillen, televisie en haar kinderen en kleinkinderen, die – zoals dat gaat – steeds minder vaak op bezoek kwamen.
En toen ging het opeens snel. De trillende handen waren niet langer het grootste probleem.
Op één willekeurige dag, stapte ze haar bed in en kwam er niet meer uit. En hoewel ik natuurlijk wel wist dat ze niet voor altijd zou leven, geloofde ik dat eigenlijk niet echt.
Ik had haar bedreigd.
“Als je doodgaat, ga ik mee. Punt. Dus als ik jou was zou ik gewoon blijven.”
Ze had mijn dreigement heel serieus aangehoord. Met haar wetende blik, waarin ik instemming dacht te lezen.
Ik nam dan ook aan, dat ik haar trillende handen voorlopig nog zou kunnen vasthouden. Die zachte, fluwelen handen, die tussen mijn jonge handen tot rust kwamen.
Toen de dokter kwam en ik haar vanuit haar huiskamer, omringd door mijn ooms en tantes en neefjes en nichtjes hoorde smeken dat ze niet meer wilde leven. Kon ik het niet langer ontkennen. Want wie was ik, om haar hier te houden, als ze het leven moe was.
De weken die volgden, namen we keer op keer afscheid. Maar de volgende dag, was ze er gewoon nog.
Mijn telefoon werd de plaag van mijn bestaan. Elke keer dat het irritante ding overging, stopte mijn hart totdat ik op mijn scherm een nummer zag dat niks met mijn oma te maken had.
Kun jij vanavond voor oma zorgen? Mijn nichtje had de fulltime zorg op zich genomen, maar deze avond kon zij er niet zijn. Dus pakte ik een tasje in en vertrok ik op weg naar oma.
En toen waren we alleen. Zij, een oud en op vrouwtje in haar bed. Ik, haar oudste kleindochter, met nog een leven voor me.
Kun je me omdraaien, vroeg ze me nadat we samen wat hadden gegeten. Ik trok de deken weg om te doen wat ze vroeg. Voor het eerst zag ik wat ziekte en ouderdom echt met haar hadden gedaan.
Kuiten zo dun als mijn pols, doorligplekken die er ongezond uitzagen, ondanks de zorg die 24 uur per dag aanwezig was.
Nou, ga je nog wat doen? Mijn oma tuurde ongeduldig vanaf het hoofdeinde van het bed mijn kant op.
Ondanks mijn gortdroge mond probeerde ik het speeksel dat ik daar normaliter verwachtte weg te slikken en zuchtte diep.
Ik vouwde mijn armen om haar heen en probeerde haar om te draaien. Het gewicht dat dit kleine vogeltje toch nog had, was indrukwekkend. En misschien durfde ik ook gewoon geen druk te zetten op de botten die eruit zagen alsof ze elk moment in duizend stukken konden breken.
Ik begon te huilen. Oma ik kan het niet. Ik doe je pijn. Ik kan het echt niet, fluisterde ik terwijl ik steeds zwaarder en harder in en uitademde.
Mijn oma was kordaat. Pak de telefoon. Kom op, pak de telefoon en bel de verpleegster.
Terwijl we samen wachtten op de komst van de vaste verpleegster, troostte mijn oma mij.
“Aan jou heb ik ook niks he.” Concludeerde ze met de eindeloze liefde in haar stem, die oma’s alleen hebben voor hun oudste kleinkind.
Vanachter mijn haar keek ik haar geschrokken aan. Maar zodra ik de lach ontdekte die rond haar lippen al z’n werk deed, lachte ik opgelucht met haar mee.
De verpleegster kwam, zag en overwon. Zelf bracht ik die laatste keer samen, door met praten met en lachen met haar. Ik hield haar handen vast, terwijl we herinneringen ophaalden. Die zachte handen, net als fluweel.
Nog geen week later kwam het telefoontje waar ik zo tegenop had gezien.
Mijn oma was niet meer. En dat hoort zo, oma’s gaan nou eenmaal dood. Hoe lief en leuk ze ook zijn. En hoe hard je ook wilt dat ze blijven.
Maar wanneer ik op eenzame dagen, in momenten van pijn of verdriet mijn ogen sluit. Voel ik haar handen nog steeds. Die zachte huid vol ouderdomsvlekken, zacht als fluweel. Die zich nestelt en tot rust komt tussen mijn – nu niet meer zo – jonge mensen handen.
Prachtig geschreven!
❤️ zo ontzettend mooi!